Bijna zes weken lag de 64-jarige Frank de Bie met het coronavirus in zijn lijf in het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven. Drie weken op de Intensive Care (IC), waarvan één week in coma, en daarna nog drie weken op de longafdeling.
Zeker rond deze eindejaarsdagen, waarin teruggeblikt wordt op het bijna voorbije 2021, denkt de Eindhovenaar nog vaak aan die vreselijke zes weken. En dan komt bij hem ook weer die avond van de 17de maart voorbij, toen duizenden mensen om acht uur ’s avonds langdurig de handen warm klapten voor de zorgmedewerkers. “We zouden weer zoiets moeten doen”, opperde hij. Zijn werkgever pakte zijn wens op.
Onlangs stonden Frank en zijn werkgever’ (Schunk Xycarb Technology in Helmond) op de stoep van het Eindhovense ziekenhuis met rode rozen en dozen vol met worstenbroodjes en kaasbroodjes. Met grote dankbaarheid mocht Frank ze aan zijn ‘zorghelden’ overhandigen. Hij heeft deze handeling als een waardevol moment in zijn leven ervaren. “Het is zo belangrijk wat jullie doen. Die inzet moet gewaardeerd worden”, sprak hij geëmotioneerd.
De hand van de verpleegkundige maakte de angstige Frank weer rustig
Eerder had Frank zijn ervaringen als coronapatiënt gedeeld met Dominique Elshout, verslaggever van het Eindhovens Dagblad. “Bijna een wonder hoe verplegend personeel zich inzet”, vertelde hij.
Frank lag met een strak zuurstofmasker op de IC. Hij kreeg het er benauwd van. Niet van het strakke masker, maar van de angst om niet te overleven. De verpleegkundige zag ‘t. Ze hield zijn hand vast, iedere keer weer. Haar hand maakte Frank weer rustig.
Frank vertelt bewonderenswaardig over het geduld dat de verpleegkundigen met hem hadden. “Twee verpleegkundigen waren steeds tien minuten bezig om me uit bed te takelen en in een stoel te zetten. Het was de bedoeling dat ik daarin een uur bleef zitten, om weer deel te nemen aan het leven en om doorliggen te voorkomen. Maar soms hield ik het zitten maar een halfuur vol, vanwege de doorligwonden. Dan takelden ze me weer terug.”
Frank geeft nóg een voorbeeld van dat geduld: “Ik moest in het ziekenhuis weer leren lopen, achter een rollator. Er liep een verpleegkundige mee met een zuurstoffles en een rolstoel. Om de tien meter moest ik rusten. Voordat ik weer naar huis mocht, vroeg ik of we op een trap konden oefenen, want die heb ik thuis ook. ‘Is goed’, zei de verpleegkundige, en we zochten een trap in het ziekenhuis.”
“Soms moest mijn bed zeven, acht keer per nacht verschoond worden.”
Frank kreeg problemen met zijn ontlasting: “Soms moest mijn bed zeven, acht keer per nacht verschoond worden. Dat gebeurde iedere keer weer met aandacht en inzet.”
“Op de longafdeling was op een gegeven moment te weinig personeel. De verpleegkundige daar zag er niet meer uit, ze was keikapot. Haar pieper blééf maar afgaan, ze rende van de ene patiënt naar de andere.”
Frank raakt niet uitgepraat over zijn respect voor de zorgmedewerkers.
“Een andere verpleegkundige ging door zijn rug. Normaal zetten ze met zijn tweeën een patiënt rechtop in bed. Hij wilde het in zijn eentje doen, omdat er geen collega in de buurt was. Hij kon bijna zelf als patiënt in het ziekenhuis blijven.”
Met twee verpleegkundigen had Frank heel goed contact. “Eén van de twee wilde op skivakantie, maar heeft die afgezegd. Later kwam ik haar nog eens buiten het ziekenhuis tegen. Ze was nog steeds niet op vakantie geweest.”
“In de zorg ben je geen nummer. De klant is er koning.”
Met een nauwkeurige regelmaat kwamen verpleegkundigen Frank ‘draaien’, van de ene op de andere zij leggen om doorliggen te voorkomen. “Als je op dat moment net televisie lag te kijken, zie je niks meer, dus dan draaiden ze het bed voor me om. Dat zijn dingen die ik niet had verwacht. Ik zou zeggen: dan kijk je toch geen tv.”
Na de ziekenhuisopname moest Frank verder opknappen in revalidatiecentrum Blixembosch. Ook daar is hij vol lof over het verplegend personeel. “In de zorg ben je geen nummer.De tijd die ze aan je besteden, ik zou het niet kunnen. Ik heb dat geduld niet. De klant is er koning.”